De eerste netvliesaandoening waarvoor Astherna een klinisch onderzoek wil naar RNA-therapie wil starten is de ziekte van Stargardt.
RNA-therapie bestaat uit een vloeistof met kleine moleculaire pleisters (AONs), die precies passen op het gebied rondom de fout (mutatie) in het ABCA4-RNA. Wanneer zo’n pleister aan het RNA bindt, bedekt het de fout in het recept, waardoor de eiwitkeuken de fout negeert en een normaal, functioneel ABCA4 eiwit produceert.
Meer gedetailleerde informatie over het werkingsmechanisme van RNA-therapie vindt u hier.
Meer gedetailleerde informatie over de ziekte van Stargardt vind u hier.
Als gevolg hiervan heeft elke ABCA4-mutatie zijn eigen RNA-therapie nodig. De eerste RNA-therapie die Astherna ontwikkelt, herstelt een mutatie die vooral in Europa relatief veel voorkomt. Dit betekent echter nog steeds dat deze RNA-therapie slechts een subgroep van STGD1-patiënten kan behandelen. Wanneer deze RNA-therapie effectief is gebleken, zal Astherna doorgaan met het ontwikkelen van nieuwe RNA-therapieën voor andere mutaties, alsook voor andere netvliesaandoeningen.
Bovendien is de RNA-therapie van Astherna erop gericht om de progressie van de ziekte te stoppen. Het is onwaarschijnlijk dat het schade die al aan het netvlies is ontstaan, zal terugdraaien, maar het is wel waarschijnlijk dat het de verdere achteruitgang van het gezichtsvermogen zal voorkomen. Daarom wordt verwacht dat het meeste voordeel kan worden bereikt bij patiënten die nog resterende visuele functie hebben.
Wanneer in het laboratorium is aangetoond dat een behandeling effectief en veilig is, is de volgende stap het testen van het medicijn bij patiënten, om de omvang van een mogelijk therapeutisch effect, de beste dosis en het risico op bijwerkingen te bepalen. Dit is de klinische fase, die verder kan worden onderverdeeld in drie fasen:
- Fase I: Veiligheid. Er wordt bepaald of een medicijn veilig is en of het ongewenste bijwerkingen heeft.
- Fase II: De juiste dosis. De beste dosis wordt bepaald, die zowel effectief als veilig is. Hiervoor krijgen groepen patiënten een andere dosis van het medicijn en worden deze met elkaar vergeleken.
- Fase III: Bevestiging van effectiviteit en veiligheid. Er wordt een eis gesteld aan de mate van werkzaamheid waaraan het geneesmiddel moet voldoen om door de regelgevende instanties te mogen worden geregistreerd. In een fase III-studie worden patiënten die met het medicijn worden behandeld vergeleken met patiënten die een ‘nepbehandeling’ (placebo) krijgen, om conclusies te trekken over of aan de veiligheids- en werkzaamheidseisen wordt voldaan.
- Nadat een medicijn toegelaten is tot de geneesmiddelenmarkt, worden er aanvullende fase IV studies uitgevoerd om lange termijn veiligheid en effectiviteit te monitoren.
